Zo'n vijftig eeuwen voor onze jaartelling werd in de ondiepe zee ten westen van de toenmalige kust een wal gevormd, die vanuit Frankrijk in noordelijke richting liep. Op die zandwal kwamen door de wind overgewaaide zaden tot ontwikkeling: er ontstond plantengroei. Langzaam ontstonden de duinen. Door de diverse openingen in de zich vormende duinrand stroomde het zeewater in en uit tijdens eb en vloed, daarbij grote hoevelheden zand meevoerend. En zo ontstond een waddengebied dat steeds verder door de zee en de rivieren werd opgehoogd.
In dit eeuwenlange proces was de activiteit van de zee soms aanmerkelijk minder; dan kon door de zoetwaterstroming van de rivieren de veengroei sterk toenemen. Achter de duinenrij ontstonden op die manier uitgestrekte veenmoerassen en bossen. In die veenmoerassen vormden zich grote en kleine meren, die vaak door smalle watertjes met elkaar in verbinding stonden. Het overtollige water werd via allerlei stroompjes naar de rivieren gevoerd. Voor de Zaanstreek waren van betekenis de Zaan en het IJ. Enige eeuwen voor onze jaartelling vond er een grote overstroming plaats tusen Castricum en Bergen die tot in de Zaanstreek reikte. Toen de activiteit van de zee en dus de toegankelijkheid van het gebied gunstiger werd, verschenen rond het begin van de jaartelling de eerste menselijke pioniers in onze streek.
Omstreeks het jaar 1000 begonnen zij zich met de landschapsvorming te bemoeien. Grote veenontginningen namen een aanvang. De veenmoerassen werden in cultuur gebracht. Hiervoor was een goede afwatering nodig: men groef sloten loodrecht op de bestaande waterlopen. De huizen, grote en kleine boerderijen werden gebouwd op de einden van het land. Door deze methode van ontginning ontstonden de lange veendorpen. Meestal op initiatief van de graaf of landheer werd er gemeenschappelijk strijd geleverd tegen het water. Dat was de eerste aanzet tot de waterschappen.
Toen rond het jaar 1200 de zeeactiviteit weer toenam, werden vooral door deze waterschappen de bedijking en de bescherming van de in cultuur gebrachte landerijen ter hand genomen. Veel afvoerwateren werden afgedamd en van kleine sluisjes voorzien. Maar nog steeds vonden er dijkdoorbraken plaats.
De Zaan was verbonden met het IJ en daardoor met de zee, hetgeen een plus was voor de ontwikkeling van de economie in de Zaanstreek. Toch bleef de Zaanstreek tot voor enkele decennia ook agrarisch gebied. Door de zorgvuldige waterstaatkundige bemoeiingen en het gebruik van de bodem als wei- en hooiland kreeg de streek langzaam het hedendaagse uiterlijk. Ieder jaar zien we hoe bij westelijke wind de ene kant van de landerijen afkalft en hoe aan de andere kant de vorming van nieuw land tot stand komt. Deze veenvorming in brak water is een uniek fenomeen, dat nergens anders ter wereld wordt waargenomen.
(Kaart zoals uitgegeven door de Landinrichtingscommissie Westzaan)
(Samenvatting hoofdstuk 1 van "Den derden Dagh" van Dr. Margaretha A. Verkade, uitgegeven door waterschap Het Lange Rond)